Katten

De kat of huiskat (Felis catus) is een van de oudste huisdieren van de mens.

Katten

De gedomesticeerde kat behoort tot de familie der katachtigen (Felidae). De oude soortnaam was Felis domesticus, tegenwoordig is deze vervangen door Felis catus. In 2011 waren in Nederland ongeveer 3,9 miljoen katten aanwezig.

De levensduur van huiskatten komt ongeveer overeen met die van de andere katachtigen. Na twaalf jaar kan een kat als bejaard worden beschouwd. Katten sterven gemiddeld na veertien tot zestien jaar. De oudste Nederlandse kat werd 28 jaar oud. De oudste kat ter wereld werd 38 jaar en 3 dagen oud. In het algemeen zijn leeftijden moeilijk te controleren, omdat katten geen geboortebewijs hebben. Raskatten hebben dit wel, maar worden gemiddeld minder oud, ongeveer 10-13 jaar. Dit komt door aangeboren ziekten die bij raskatten vaker voorkomen ten gevolge van een hoge inteeltfactor.

Vaccinaties bij de kat

Klik hier voor het standaard vaccinatieschema, afhankelijk van de vaccinatiegeschiedenis en de besmettingsrisico's in de omgeving van de kat, kan dit schema nog worden aangepast.

Vaccineren

Wat er na een vaccinatie gebeurt, vertoont overeenkomsten met wat er na het doormaken van de ziekte gebeurt. Een voorbeeld: als een kat kattenziekte doormaakt en daarvan herstelt, zal het dier gedurende een bepaalde periode beschermd zijn tegen kattenziekte. 
Dit wordt veroorzaakt doordat de kat afweerstoffen (immuniteit) tegen kattenziekte heeft opgebouwd. Deze afweerstoffen maken het kattenziektevirus bij een volgende besmetting onwerkzaam, waardoor de kat gezond blijft. Helaas gaat het doormaken van een natuurlijke infectie meestal gepaard met ernstige ziekteverschijnselen. Als een kat gevaccineerd wordt, zal het afweerapparaat van het dier daarop reageren door afweerstoffen te maken tegen de ziekte waartegen gevaccineerd is, zonder deze ziekteverschijnselen te vertonen. Het gevolg is dat de kat gedurende een bepaalde periode is beschermd.
 

Wanneer vaccineren?

Wanneer de eerste vaccinatie en wanneer de herhalingsvaccinaties? 
Het beste tijdstip voor een vaccinatie hangt af van verschillende omstandigheden:

  • Onder bepaalde omstandigheden (cattery, pension, tentoonstelling) bestaat een grotere kans op besmetting.
  • Jonge dieren reageren anders op vaccinaties dan volwassen dieren. In het algemeen kan gesteld worden dat de duur van bescherming na een vaccinatie van jonge dieren korter is dan na een vaccinatie van volwassen dieren.
  • Er bestaan verschillen tussen ziekten. Tegen kattenziekte en rabiës ontstaat een betere en langdurigere bescherming dan tegen niesziekte.
  • Er bestaan verschillen tussen vaccins: dode vaccins gedragen zich anders dan levende vaccins. 
  • Er bestaan ook verschillen tussen de eigenschappen van de verschillende vaccins.
  • Dit zijn allemaal redenen waarom het niet mogelijk is één, alles omvattend vaccinatie-advies te geven. 

Wat betekent dit nu voor uw kat?

Kittens

Een kitten krijgt via de moedermelk afweerstoffen (maternale immuniteit) mee. Deze afweerstoffen zijn in het algemeen voldoende om een kitten gedurende de eerste levensweken te beschermen tegen ziekteverwekkers. De meeste kittens worden voor het eerst gevaccineerd op een leeftijd van 8 tot 12 weken. 
Om een goede basisbescherming te krijgen is het noodzakelijk dat 3 tot 4 weken na de eerste vaccinatie een herhalingsvaccinatie plaatsvindt. Wanneer er een verhoogde kans bestaat dat kittens op jongere leeftijd besmet worden, kan het noodzakelijk zijn om kittens al op een leeftijd van 6 weken voor het eerst te laten vaccineren. Dit zal vooral het geval zijn wanneer katten in groepen worden gehouden of regelmatig in contact komen met andere katten.
Als de adviezen over vaccinatie goed zijn opgevolgd zal uw kitten, als hij/zij ongeveer 12-16 weken oud is, een dusdanige weerstand hebben opgebouwd dat herhalingsvaccinaties pas op de leeftijd van een jaar weer nodig zijn.


De volwassen kat 

Sommige mensen denken dat volwassen katten geen herhalingsvaccinaties nodig hebben. Maar dat is wel degelijk noodzakelijk. Er zijn helaas gevallen bekend van oudere, niet of niet goed gevaccineerde katten die aan kattenziekte zijn gestorven of ernstig van niesziekte te lijden hebben gehad. 
Herhalingsvaccinaties zijn dus wel degelijk van belang om de bescherming op een hoog peil te houden. Volwassen katten die niet eerder zijn gevaccineerd, worden net als kittens tweemaal gevaccineerd met 3 weken tussentijd. Dit is noodzakelijk om een goede basisbescherming te krijgen. Wanneer de herhalingsvaccinaties het beste kunnen plaatsvinden hangt af van de besmettingskans die een kat loopt en van de ziekte waartegen gevaccineerd wordt.
 

Ziekten waartegen gevaccineerd kan worden

Kattenziekte

Kattenziekte is een ernstige, zeer besmettelijke ziekte die met name voor problemen zorgt bij jonge katten. Het virus vermeerdert zich vooral in de snel delende cellen van het beenmerg en de darmen. 

Verschijnselen

Verminderde afweer (het beenmerg speelt een belangrijke rol bij de aanmaak van witte bloedcellen) en afwijkingen van het maagdarmkanaal vormen de belangrijkste verschijnselen. De ernst hiervan hangt af van de leeftijd van het dier (een jonger dier krijgt vaak ernstigere verschijnselen) en van de weerstand tegen kattenziekte op het moment van de besmetting. Het meest opvallend zijn de verschijnselen van het maagdarmkanaal: ernstige buikpijn, braken, diarree en uitdroging. Uiteraard hebben de dieren koorts en maken ze een zieke indruk. Door de verminderde weerstand kunnen andere infecties (bijvoorbeeld van de luchtwegen) het ziektebeeld verergeren. 

Bij dieren die de besmetting overleven kan nog gedurende enkele weken tot maanden diarree aanwezig zijn. Infecties bij drachtige dieren kunnen leiden tot de geboorte van afwijkende kittens (afwijkingen in hersenen, vreemde manier van lopen). Kattenziekte-virus kan jarenlang in de omgeving van de katten besmettelijk blijven en is alleen met bepaalde ontsmettingsmiddelen te doden.

Vaccinatie

Na vaccinatie tegen kattenziekte ontstaat een goede en langdurige bescherming.Door poezen goed te vaccineren en ervoor te zorgen dat kittens meteen na de geboorte voldoende moedermelk op kunnen nemen, krijgen de kittens een uitstekende bescherming van de moeder mee. Vaccinatie van de moeder vòòr het dekken zorgt ervoor dat de moeder aan de kittens via de melk een goede weerstand meegeeft (vaccineren tijdens de dracht met levende vaccins wordt ernstig ontraden). Een tweevoudige vaccinatie van de kittens, waarbij de tweede vaccinatie niet voor de leeftijd van 12 weken plaatsvindt, is in de meeste gevallen voldoende. Hierbij is het belangrijk dat het interval tussen de twee vaccinaties niet meer dan vier weken bedraagt. Hierna vindt de volgende vaccinatie plaats als de kat ongeveer 1 jaar oud is. Daarna wordt vaccinatie om de 3 jaar aanbevolen.

Niesziekte

Niesziekte is een aandoening waarbij sprake is van een ontsteking van de voorste luchtwegen. Verschillende virussen en bacteriën spelen een rol. Daarnaast zijn huisvesting, klimaat en verzorging van belang bij het ontstaan van niesziekte. Daarom is het beter te spreken van het niesziektecomplex.

Verschijnselen

Bij niesziekte is, zoals de naam al aangeeft, sprake van een soort verkoudheid bij katten. Afhankelijk van de verwekker, de leeftijd en de weerstand van de dieren kunnen de verschijnselen variëren. Zo kan de ziekte beperkt blijven tot niezen en wat hoesten met waterige neus- en ooguitvloeiing. Echter als de toestand verslechtert, krijgt de kat koorts met ernstige neus- en ooguitvloeiing en eventueel blaasjes op de tong. Vaak treden er complicaties op, zoals bronchitis en/of longontsteking. 
Met medicijnen is niesziekte wel te genezen maar sommige katten kunnen er een chronische loopneus en/of ontstoken oogjes aan over houden. Ook blijven veel katten die niesziekte hebben gehad drager. Tijdens een periode van verminderde weerstand, bijvoorbeeld door stress, kan het niezen opnieuw de kop opsteken, waardoor deze kat weer andere katten in zijn omgeving kan besmetten. Niesziekte komt met name voor op plaatsen waar katten intensief met elkaar in contact kunnen komen, zoals in catteries, pensions en bij bezoek aan kattententoonstellingen. Contact tussen katten, maar ook contact met besmette materialen, vormen de belangrijkste manieren van besmetting.

Verwekkers

De belangrijkste verwekkers van niesziekte zijn de virussen herpes en calici en de bacteriën Bordetella bronchiseptica en Chlamydophila. Deze verwekkers kunnen bij katten voorkomen zonder dat de kat daarvan verschijnselen hoeft te vertonen. Echter onder bepaalde omstandigheden bijvoorbeeld stress door een verhuizing of een nieuwe kat in huis) kunnen deze katten zelf ziek worden en/of andere katten besmetten.

Preventie

Hoewel vaccinatie tegen niesziekte geen 100% bescherming geeft, is het toch aan te raden tegen deze ziekte te vaccineren. Vooral voor katten die veel met andere katten in contact komen, zoals katten die naar pensions en/of shows gaan. Katten die gevaccineerd zijn tegen niesziekte kunnen toch een milde vorm van niesziekte krijgen. De kans op bijkomende complicaties (zoals bronchitis en/of longontsteking) is dan wel aanzienlijk kleiner. 

Vaccinatie

Eerder werd aangegeven dat er verschil bestaat tussen de werkzaamheid van vaccins. Waar de vaccinatie tegen kattenziekte een vrijwel complete bescherming geeft, is dat voor niesziekte veel minder het geval. Dit komt door de vele besmettelijke en niet-besmettelijke factoren die bij niesziekte een rol spelen. Toch zijn vaccinaties van groot belang om de kans op niesziekte zo klein mogelijk te maken en om, als een infectie toch aanslaat, de verschijnselen zo gering mogelijk te laten zijn.
Het vaccin tegen de bacterie Bordetella bronchiseptica (BB)is een neusdruppelvaccin. Dit vaccin kan al vanaf de leeftijd van 4 weken worden gegeven. Vaccins tegen de andere niesziektecomponenten worden per injectie toegediend. Deze mogen meestal pas vanaf 8 weken leeftijd worden gegeven. 


Vaccinatieschema

In de meeste gevallen wordt een eerste vaccinatie gegeven op de leeftijd van 8 tot 12 weken. Voor een goede basisbescherming moet deze vaccinatie 3 tot 4 weken later worden herhaald. Als zich op jongere leeftijd niesziekte problemen voordoen in de omgeving van uw kitten, kan uw dierenarts besluiten al vóór de leeftijd van 8 weken te vaccineren. Uiteraard moeten de vaccinaties dan herhaald worden op de manier zoals hierboven beschreven. Daarna is het raadzaam om jaarlijks tegen niesziekte te vaccineren.

Bron: MSD-Animal Health

Castratie van de kater

De voordelen van castratie van de kater

De belangrijkste reden om een kater te laten castreren is om gedrag wat in de kattenwereld heel normaal is, maar in onze mensenwereld niet echt wenselijk is zoals weglopen/zwerven, vechten en urine sproeien te voorkomen of te verhelpen.
Na castratie zal het weglopen, vechten en urine sproeien voor grotendeels verminderd zijn. Meestal is dit meteen na de castratie maar het kan een aantal weken duren voordat het testosteron uit het lichaam is en het gedrag van de kater niet meer onder invloed staat van de hormonen.


Welke leeftijd?

Castratie kan vanaf 12 weken leeftijd (Amerikaanse methode) uitgevoerd worden. Maar over het algemeen wordt de leeftijd van 6-7 maanden aangehouden. 
Er wordt wel gezegd dat een kater die jong gecastreerd is, niet groot zal worden. Dit is niet waar. Het is wel zo dat de karakteristieke dikke ‘katerkop’ ontstaat onder in invloed van hormonen dus een jong gecastreerde kater zal deze niet krijgen. 

De operatie

Castratie van een kater is één van de eenvoudigste operatieve ingrepen in de diergeneeskunde. Er wordt een klein sneetje gemaakt op de balzak en de testikels worden naar buiten geduwd. Het bloedvat en de zaadstreng worden van elkaar losgemaakt en daarna vastgeknoopt en de testikel wordt losgesneden. Omdat de huidwond op de balzak zo klein is is het niet nodig om te hechten. Na de operatie kan de balzak nog enkele dagen gezwollen zijn, waardoor sommige mensen zich afvragen of de castratie wel is uitgevoerd. Maar dit is dus normaal en binnen enkele dagen zal de zwelling verdwijnen. De kater zal de dag van de operatie nog wat suf zijn van de narcose maar de volgende dag is hij alweer helemaal de oude.

Sterilisatie bij de poes

Heeft u geen fokplannen met uw kat dan is het verstandig om uw kat te laten steriliseren. Bij een sterilisatie worden, mits de baarmoeder geen afwijkingen vertoont, alleen de eierstokken verwijderd. Het krols laten worden van uw kat is onverstandig, aangezien dit belangrijke gezondheidsrisico’s met zich mee brengt en daarnaast kan leiden tot ongewenste dracht. Het gebruik van hormoonpreparaten om krolsheid te voorkomen lijkt een gemakkelijke oplossing, maar is schadelijk voor de gezondheid van uw kat. Op internet is over bovenstaande onderwerpen helaas veel foutieve informatie te vinden.
 

Cyclus van de kat

De eerste krolsheid van een kat treedt gemiddeld op 9-10 maanden leeftijd op. Een heel enkele keer wordt de eerste krolsheid al op een leeftijd van 4 maanden gezien en ook zijn er katten die pas op een leeftijd van 18 maanden voor het eerst krols worden. In de natuur is de cyclus van de kat seizoensgebonden. De daglichtlengte bepaalt voor een groot deel of een kat krols wordt en in de herfst- en wintermaanden treedt dan ook geen krolsheid op. Vanwege binnenverlichting kan krolsheid bij onze huiskatten echter wel degelijk het gehele jaar voorkomen.

Krolsheid kenmerkt zich door veel miauwen wat soms kan klinken als het gehuil van baby’s, een toename van de aanhankelijkheid, veel kopjes geven, rollen, met een holle rug en opgeheven achterste lopen, rusteloosheid, minder eetlust en het toelaten van dekpogingen door een kater. Krolsheid houdt meestal 7-9 dagen aan.

Bij een kat treedt ovulatie (eisprong) slechts zelden spontaan op, hiervoor is meestal stimulatie nodig in de vorm van een dekking door een kater of kunstmatige stimulatie. Als geen ovulatie optreedt zal de kat 2-3 weken na de krolsheid alweer krols worden. Treedt wel ovulatie op, maar wordt de kat niet drachtig (zwanger), dan kan de volgende krolsheid na ongeveer 6-7 weken worden verwacht.

Wordt de kat drachtig, dan komen in deze periode van 64 dagen dracht geen krolsheden voor. Na de geboorte van kittens treedt bij de meeste moederpoezen geen krolsheid op gedurende de periode dat de jongen worden gezoogd. Deze afwezigheid van krolsheid kan soms tot 2-3 weken na het stoppen met zogen aanhouden. Het gebeurt echter ook af en toe dat een moederpoes binnen een week na de geboorte alweer krols wordt en naar buiten glipt om zich te laten dekken door een buurkat! Houd hier rekening mee wanneer u het graag bij één nestje wil houden.
 

Mijn kat komt niet buiten – is sterilisatie dan toch nodig?

Niet alleen buitenkatten maar ook binnen gehouden katten worden krols. Voor uw eigen (nacht)rust en voor het welzijn van de kat is het dan ook prettig als ze wordt gesteriliseerd. Daarnaast kan blootstelling aan de hormonen die aanwezig zijn in het lichaam tijdens de krolsheid resulteren in verschillende aandoeningen waaronder melkkliertumoren, baarmoedertumoren en baarmoederontsteking. Ongesteriliseerde katten hebben ongeveer een 7x grotere kans op de ontwikkeling van melkkliertumoren dan gesteriliseerde katten!
 

Hoe gaat dat dan in de natuur?

In de natuur worden katachtigen gedekt wanneer ze krols zijn. Dit wordt gevolgd door ofwel een periode van dracht ofwel door een afwezigheid van krolsheid gedurende 6-7 weken indien geen dracht optreedt. Daarnaast worden katten in de natuur alleen in de lente en zomer krols. Dit betekent dat wilde katten in tegenstelling tot huiskatten veel minder vaak krolsheden door zullen maken en daardoor een veel minder groot risico lopen op de ontwikkeling van de besproken aandoeningen. Tot slot leven katachtigen in het wild beduidend minder lang dan wij van onze viervoeters verwachten.
 

Ideale leeftijd voor sterilisatie

Het ideale moment voor sterilisatie is 6 maanden leeftijd, ongeacht of er dan al krolsheid is gezien. Uw kat is op deze leeftijd voldoende oud om veilig de narcose en de operatie te doorstaan, heeft een optimale wondgenezing, heeft nog weinig buikvet dat tijdens de operatie in de weg zit, de kans op ongewenste dracht is nog nihil en het risico op de ontwikkeling van melkkliertumoren op latere leeftijd wordt maximaal verkleind.
Sterilisatie op jongere leeftijd brengt grotere narcose risico’s met zich mee. Sterilisatie op oudere leeftijd biedt een grotere kans op ongewenste dracht. Daarnaast neemt vanaf een leeftijd van 6 maanden het positieve effect op de vermindering van de kans op melkkliertumoren drastisch af. Een leeftijd van 6 maanden is dan ook het meest ideaal.
 

Mijn kat is krols – kan de sterilisatie dan wel doorgaan?

Bij sterilisatie op een leeftijd van 6 maanden komt het niet vaak voor dat de kat krols is. Is uw kat echter wel krols terwijl de operatie al staat ingepland, laat het uw dierenarts dan weten. De eierstokken zijn wat sterker doorbloed gedurende de krolsheid, wat om nog iets meer voorzichtigheid vraagt tijdens de operatie, maar dit hoeft geen reden te zijn om de sterilisatie uit te stellen. Doordat een kat gedurende een dag of 9 krols is en na 2 weken alweer de volgende krolsheid op kan treden, is het moeilijk om de sterilisatie in te plannen op een moment dat ze niet krols zal zijn. De sterilisatie kan dus gewoon doorgaan.
 

Hormoonpreparaten in pil of prikvorm onverstandig

Helaas wordt nog steeds met enige regelmaat gebruik gemaakt van hormoonpreparaten in pil of prikvorm om krolsheid bij katten te voorkomen. Het risico op aandoeningen zoals melkkliertumoren, extreme zwelling van de melkklieren (Dolly Parton syndroom), baarmoederontsteking, baarmoedertumoren, cysteuze eierstokken en suikerziekte neemt hierdoor echter drastisch toe en het gebruik ervan dient dan ook te worden vermeden!
 

Voorkomen van overgewicht na sterilisatie

Vaak wordt sterilisatie door eigenaren gezien als de grote boosdoener bij het optreden van overgewicht, waartegen niets te doen zou zijn. Dit is gelukkig niet het geval. Het is inderdaad zo dat katten na de sterilisatie wat meer willen eten en dat de stofwisseling van dieren langzamer wordt zodra ze gesteriliseerd zijn. Katten worden dus eigenlijk efficiënter qua energieverbruik en hebben daardoor minder energie nodig. Als we ons dit echter realiseren kunnen we een toename van gewicht na de operatie voorkomen door het dier simpelweg wat minder te gaan voeren.

Een richtlijn hiervoor is ongeveer driekwart van de hoeveelheid voer die het dier voorafgaand aan de operatie kreeg. Daarnaast kan het verstandig zijn om over te stappen op een voeding die speciaal is ontworpen voor de gesteriliseerde kat. Het is belangrijk dat u uw kat regelmatig weegt om in de gaten te houden dat er geen overgewicht gaat optreden.

U kunt uiteraard altijd bij ons terecht voor de beoordeling van het gewicht van uw kat en voor een uitgebreid voedingsadvies!
 

Bron: VetVisuals® International

Dowload Vaccinatieschema
Terug naar patiënteninfo